De periode vanaf de droogstand tot de eerste weken in lactatie wordt omschreven als de transitie periode. Deze weken hebben een grote invloed op het verloop van de lactatie.
Transitieperiode en negatieve energiebalans
Voor vrijwel iedere koe ontstaat aan het begin van de lactatie een negatieve energiebalans. Er is bij de laatste fase van de dracht, bij het afkalven en bij het opstarten van de lactatie vrij plots een enorme energiebehoefte. Het is moeilijk om dat in korte tijd aan te vullen. Daarom komt de koe eerst wat energie tekort. Dat wordt opgevangen door het afbreken van lichaamsvet. Dit vet wordt omgezet in vetzuren (NEFA’s) zodat er energie van gemaakt kan worden. In dit proces ontstaan ook ketonlichamen. Bij een overschot aan ketonlichamen kan de koe slepende melkziekte krijgen, ookwel ketose genoemd. Hierbij kan door verhoogde toevoer van vet naar de lever ook een leververvetting ontstaan.
Gezondheidsproblemen in de transitieperiode
Tijdens een fase van ketose vertoont de koe vaak sloomheid en verminderde eetlust. Hierdoor wordt de energievoorziening nog verder onder druk gezet en zal het probleem van de negatieve energiebalans verergeren. Deze situatie maakt het risico op andere gezondheidsproblemen groter. Denk daarbij aan aandoeningen als lebmaagverplaatsingen, verminderde vruchtbaarheid en infectieuze aandoeningen. Het aanhouden van de negatieve energiebalans kan ook leiden tot verminderde melkproductie.
Op de MPR worden koeien met ketose aangemerkt. Hierbij is een te hoog gehalte aan ketonlichamen gemeten. In de meeste gevallen treedt ketose in de eerste 3 weken na afkalven op. Het verschilt flink per bedrijf hoeveel gevallen van (sub)klinische ketose er zijn. Het percentage ketose gevallen is te hoog als meer dan 10% van de melkkoeien op het bedrijf ketose doormaakt. Bedenk wel dat, bij een MPR die eens in de 4 of 6 weken genomen wordt, het mogelijk is dat het aantal ketose gevallen een onderschatting van de werkelijkheid is. Een deel van de koeien zal dan namelijk niet binnen de 3 weken na afkalven bemonsterd zijn.
Preventieve maatregelen transitiemanagement
Het transitiemanagement heeft een sleutelpositie in de start van de lactatie en het verloop ervan. Een deel van het management kan zijn om risico koeien te markeren. Risico koeien kunnen zijn:
- Vette koeien met een BCS > 3,5
- Oudere koe, vanaf lactatie 4 en hoger
- Oudere vaarzen, afkalven op een leeftijd > 27 maanden
- Tweelingdracht
- Koe met transitieproblemen bij de vorige lactatie
Afhankelijk van de reden van het verhoogde risico kan preventieve maatregelen genomen worden. Bijvoorbeeld door van alle droge koeien de BCS (body condition score) te bepalen en bij te vette koeien een Kexxtone in te zetten. Een koe met tweelingdracht zal mogelijk iets eerder afkalven en kan het beste tijdig in het afkalfhok geplaatst worden. Een koe bekend met transitieproblemen in een vorige lactatie kan extra gecontroleerd worden na afkalven, of ondersteund worden met bijvoorbeeld bolussen of door drenchen.